Het feest van het Doopsel van Christus wordt gevierd op de zondag na 6 januari en sluit de kerstcyclus af. Gepast moment om stil te staan bij de doopvonten van onze federatie.
Doopsel door Johannes de Doper
De evangelist Marcus heeft geen geboorteverhaal. Hij begint meteen met de dertigjarige Jezus die er voor kiest om mee te gaan in de dopersbeweging waarvoor zijn verre neef Johannes – diens moeder Elisabeth was een nicht van zijn moeder Maria – veel volk wakker schudt. Johannes kreeg snel de bijnaam ‘de Doper’ (in het Frans ‘Jean Baptiste’). Hij leefde heel ascetisch in de woestijn en riep mensen op om grondig te veranderen van levensstijl. De evangelist Lucas verduidelijkte de inhoud ervan: leef eerlijk, tevreden en solidair. Als teken van deze bekering nodigde Johannes uit om zich te laten onderdompelen in de rivier de Jordaan.
Jezus verliet het vertrouwde Nazareth, gelegen in het noordelijke Galilea, om zich in het zuiden te laten dopen. Na de onderdompeling daalde de Heilige Geest over Hem neer in de gedaante van een duif. Toen zei een hemelse stem: ‘Dit is Mijn Zoon in wie ik welbehagen heb’ (Marc 1,1-11). Dit verklaart de duif en het water in het embleem uit de symboolvloer dat pastoor Jan Rossey in 2007 tekende voor dit feest.
Een christelijk initiatieritueel
Na Johannes’ onthoofding zetten Jezus en zijn apostelen de oproep van Johannes verder. Wie hen wilde volgen kon zich ook door hen laten dopen. Na Jezus’ verrijzenis sloten ook niet-joden zich aan. Meteen ontstond een twistpunt: “moeten zij niet eerst jood worden?” Daarvoor werd in het jaar 48, zowat 15 jaar na Jezus’ verrijzenis, in Jeruzalem het eerste concilie samengeroepen. De apostelen besloten dat er geen besnijdenis meer nodig was, het doopsel volstond als christelijke initiatie. (Hand 15,1-29)
Het toedienen van het doopsel gebeurde aanvankelijk enkel bij (jong)volwassenen, dit na een drietal jaren inwijding in het christendom tijdens het catechumenaat. Door de evolutie naar steeds meer kinder- en uiteindelijk babydopen verkleinde de doopkuil, via een doopkuip naar de huidige schaalvorm. Ook verliet de Kerk de traditie om enkel tijdens de Paasnacht te dopen.
West-oost-oriëntatie
Het doopsel kreeg meerdere rituelen, zoals bv. het doopkleed en de doopkaars. Zelfs de richting van het stappen werd vastgelegd: het afdalen in de vaak achthoekige doopvont moest in het westen gebeuren, waar de zon ondergaat, symbool voor duisternis en kwaad. De kersverse christen verliet het doopwater in het oosten omdat daar de zon opgaat, Christus tegemoet. Zei Jezus niet “Ik ben het Licht van de wereld” (Joh 8,12)? Dit verklaart waarom de vaste locatie voor een doopkapel in het noordwesten, naast de westelijke ingang van de kerk, is voorzien, dus ook in onze kerken Heilige Kruisverheffing en Sint-Thomas van Kantelberg.
De doopvont in Sint-Kruis (circa 1795)
Toen men circa 1850 met het ontwerp van de huidige neogotische kerk bezig was, stond men één afwijking van het neogotische totaalconcept toe. Circa 1795, amper vijfenvijftig jaar voordien, had de kerk geïnvesteerd in een nieuwe doopvont in classicistische stijl. Misschien was de doopvont een schenking en moest men toch de familie van de weldoener respecteren? Daarenboven stoorde de stijlbreuk niet echt, aangezien het ornament in de muur van de doopkapel kon worden ingewerkt. Het was steenhouwer en marmerbewerker Eugenius Feys uit de Steenhouwersdijk te Brugge die het kunstwerk realiseerde.
Het geheel is heel sober en streng uitgevoerd, eigen aan het terugkeren naar de klassieke tijd. Meest opvallend is het gebruik van zes tinten marmer. Erfgoed Brugge beschrijft dit kunstobject (nr. PWV.0710.0363) als volgt: “De zwart marmeren wand, bovenaan met een rondboog, heeft een plint in grijze marmer. Het geheel heeft een middenrisaliet (vooruitspringend gedeelte, nvdr.) in rood marmer en bestaat uit een nis met halfronde boog. Ter hoogte van de aanzet van de zwarte en rode bogen is er een wit marmeren uitkraging. De rode boog heeft een gegroefde wit marmeren kraagsteen. Het eigenlijke vont is in zwart marmer, versierd met trigliefen, steunend op een wit marmeren voetstuk met knormotief, steunend op een console eindigend in een acanthusblad. De rand van het bekken is versierd met een witmarmeren krans van samengeknoopte laurierbladeren. Het bekken heeft een klokvormig koperen deksel, bekroond met een roodkoperen st
ervormig motief, waarop een opstaande urnevormige greep, eveneens in geelkoper. De rode plaat waartegen de vont rust, is in de hoeken versierd met witmarmeren rosetten.”
Het beschermende halfronde smeedijzeren hekken dateert van anderhalve eeuw later, namelijk van 1941. Het is vervaardigd door de Brugse kunstsmid Leroy. Opvallend zijn de sierlijke krullen en de goud- of koperkleurige accenten die het geheel wat cachet geven. Het hekken pivoteert op de zijscharnieren zodat het, eenmaal geopend, ruimte biedt aan de priester en familie. Beide halfronde helften vormen dan als het ware twee open handen. Vandaag wordt in de warmere Emmaüskapel gedoopt, maar het is zeer passend dat nadien de naam van de dopeling in de oude doopkapel wordt opgehangen.
De doopvont in de kerk Sint-Thomas van Kantelberg (2013)
In de nieuwe kerk van Male doopte men eerst boven een vont die ooit geschonken was door parochiaan Octaaf Cocquyt. Die vont verhuisde mee uit het noodkerkje, nu het ontmoetingscentrum Het Couvent, en kreeg een nieuwe plaats in de winterkapel, de zogenaamde Peellaert- of doopkapel. Talrijke Malenaars hebben met hun hoofdje boven die doopkuip gehangen.
Pastoor Hugo Pieters droomde echter van een modernere vont en kreeg dank zij het Krokusconcert van februari 2012 van de vzw Male Waar Wij Wonen hiervoor drieduizend euro. Na veel zoeken en overleggen kreeg het doopvontcomité een interessant advies van de Diocesane Commissie voor Cultusgebouwen om oud en nieuw te integreren in één modern concept. De vierkante motieven op het 17de eeuwse zandstenen altaar dat tegen de noordelijke muur van dezelfde kapel staat, inspireerde om een sokkel te laten ontwerpen met hetzelfde patroon en ook uit Franse witte zandsteen. De vierkanten sokkel meet 50 bij 50 centimeter en 80 centimeter. De firma Tamsin Marmerdesign uit Sijsele voerde het werk uit.
Boven op die sokkel staat een transparant glazen waterbekken dat het doopwater dus zichtbaar maakt. Bij een juiste lichtinval krijgt het glas een blauwe schijn. Het bekken is een realisatie van de firma Bomberna uit Maldegem. De inwijding gebeurde passend tijdens de Paasnacht van 30 maart 2013 en is straks dus 8 jaar jong. Weinigen die daarboven werden gedoopt zullen dit artikel reeds kunnen lezen.
(bronnen: o.a. Kerk en Leven, 3 april 2013 en https://zoeken.erfgoedbrugge.be/detail.php?nav_id=1-1&id=965730777&index=101&cmvolgnummer= )
Eric Colenbier (Werkgroep Heemkunde Sint-Kruis)
De doopvont sinds 2015 in de Emmaüskapel, ontwerp: pastoor Jan Rossey, uitvoering Arte/Grossé.”