Algemene Situering
In de Provincie West-Vlaanderen, arrondissement Brugge, Bisdom Brugge is Sint-Kruis een deelgemeente van Brugge.
Landbouw- en woongemeente met, per 1 januari 2003, 16.051 inwoners. De totale oppervlakte is 1.375 hectare.
Sint-Kruis ligt in het noordoosten van de provincie West-Vlaanderen. Grenzend, ten westen aan de stad Brugge, ten noordwesten aan Sint-Jozef en Koolkerke (Groot-Brugge), ten noordoosten aan Vivenkapelle (Groot-Damme), ten oosten aan Moerkerke (Groot-Damme), ten zuiden aan Sijsele (Groot-Damme), Oedelem (Groot-Beernem) en Assebroek (Groot-Brugge).
Aan de noordzijde grenst Sint-Kruis aan de Damse Vaart, aan de oostzijde aan de Brugse ringvaart. Het Zuidervaartje, de Edebeek en de Maleleie zorgen voor de afwatering van het gebied. Doorheen Sint-Kruis loopt slechts één verkeersader die het lokale belang overstijgt, met name de Maalse Steenweg (N9) die Brugge met Maldegem verbindt.
Algemene Inleiding
Sint-Kruis is gelegen in de grenszone tussen de polder- en de zandstreek. De noordelijke helft heeft een ondergrond met klei en kleiig zand, afgezet tijdens de verschillende zeetransgressies. De zuidelijke helft bevat fijn zand gevormd in het eoceen (70 tot 40 miljoen jaar oud). Deze verschillende bodemgesteldheid heeft zijn weerslag op de geografie. De hoogteliggingen variëren van 3 m, in het noorden tegen Damme en tot 8,90 m boven de zeespiegel in het zuiden tegen het Rijkeveldebos. De kerkdorpel van de kerk van de H. Kruisverheffing ligt op 7,58 m.
Het noordelijke poldergebied, z.g. de Broek, ligt in de Vlaamse kustvlakte. Dit landschap ontstaat in het holoceen (laatste 10.000 jaar) wanneer slikken en schorren, doorsneden door getijdengeulen, langzaam dichtslibben. De toenmalige kustlijn is nog grotendeels herkenbaar in het parallelle verloop van de huidige Moerkerkse Steenweg en Aardenburgseweg.
De inpoldering van de kustvlakte door dijkenaanleg gebeurt vanaf de 10de eeuw. Op Sint-Kruis volgt de dijk het tracé van de huidige Polderstraat. Ten noorden daarvan ligt nog schorrengebied met de uitweg naar de zee, de latere Damse Vaart.
Het beheer van de waterhuishouding valt onder de bevoegdheid van de z.g. Watering van de Broek. Het overtollige water, afkomstig van het hoger gelegen binnenland, wordt afgevoerd door de Ede, het Zuidervaartje, de Maleleie, die ontspringt in de meersen ten zuiden van het kasteel van Male, en talrijke kanaaltjes. Zo wordt verhinderd dat het water in de Broek terechtkomt.
Door de stormvloed van 1134 ontstaat het Zwin. In 1180 laat de graaf van Vlaanderen de Damse Vaart uitgraven die Brugge met het Zwin en de zee verbindt.
In 1416 bakent de Watering van de Broek aan de zuidzijde het gebied af door het aanleggen van een dijk. De barm loopt vanaf de kerk evenwijdig met de Moerkerkse Steenweg langs de Doornhut tot aan Vivenkapelle waar ze verder zuidwaarts loopt. Het typische landschap met weilanden en akkers, afgezoomd door rechte bomenrijen met wilgen en door de westenwind schuingroeiende populieren, wordt voortgezet op het grondgebied Damme.
Het zuidelijke deel behoort tot de zandstreek, met het gedurende eeuwen sterk beboste houtland. Enkele stuifzandruggen, gevormd tijdens de laatste ijstijden (100.000-10.000 jaar geleden), strekken zich uit van west naar oost en lopen langs de huidige poldergrens. O.m. Rijkevelde hoort tot deze gordel en wordt getypeerd door zandige landduinen. Moerasgebieden wisselen af met heidevelden. Geleidelijk aan vervangt het cultuurlandschap, met uitgestrekte landerijen, het natuurlandschap. Enkel aan de zuidkant ligt een bosstrook die deel uitmaakt van het Rijkeveldebos.
De parochie Sint-Kruis behoort kerkrechterlijk, tot aan de Franse Revolutie, toe aan de Brugse Sint-Donaaskathedraal. De feodale rechten zijn verspreid over vijf verschillende heerlijkheden: het Proosse, het Kanunnikse, het Sijseelse, Male en later ook Viven. Kerkelijk valt het gebied achtereenvolgens onder het bisdom Doornik (vanaf de stichting), Brugge (vanaf 1559), Gent (vanaf 1801) en terug Brugge sinds 1834.
Sint-Kruis kan opgesplitst worden in verschillende entiteiten. De oude dorpskern met de centraal gelegen kerk en het recentere Dampoortkwartier. Het noordelijk gelegen poldergebied, de Broek, met oude landerijen en enkele kastelen zoals “De Spijker”, “Rooigem” en “Nieuwenhove”. Het grafelijk domein Male in de zuidelijke zandstreek is bestuurlijk autonoom tot aan de Franse Revolutie. Het bosrijke gebied wordt gekarakteriseerd door de grote kasteeldomeinen van “Male”, “Puienbroek”, “De Vijvers” en villaparkverkavelingen. Ten zuiden van de Maalse Steenweg ligt, tussen de ringlaan en de Fortuinstraat, een dichtbevolkte zone die hoofdzakelijk bestaat uit verkavelingen (ingezet vanaf het Interbellum), die worden voortgezet in Assebroek.
Het ten noordoosten gelegen Vivenkapelle hoort historisch bij Sint-Kruis maar wordt in 1977 afgestaan aan de stad Damme.
De vijf hoofdwegen hebben een oude oorsprong en vormen de belangrijke verkeersassen doorheen Sint-Kruis. De Moerkerkse Steenweg (vanaf de Kruispoort) en Aardenburgseweg lopen evenwijdig richting Aardenburg. Door de ondergrond, resp. van zand en klei, worden de wegen gebruikt als winter- en zomerweg.
De polders zijn bereikbaar via de Polderstraat, die de centra van Sint-Kruis en Damme verbindt. De Brieversweg is een aftakking van de Moerkerkse Steenweg en loopt door het zandgebied “de Bergskens”, Male en het Maleveld, richting Sint-Laureins. De Maalse Steenweg volgt gedeeltelijk het tracé van de oude Antwerpse Heerweg.
De oudste bewoning (prehistorie-8ste eeuw)
De vondst van enkele vuurslagen in het Rijkveldebos en een silexbijl in het Veltembos wijst op eventuele bewoning in de hoger gelegen zandstreek tijdens de prehistorie.
Behalve de aanwezigheid van een Romeinse waterput, tussen de Moerkerkse Steenweg en de Julius Delaplacestraat, zijn er uit de Romeinse tijd geen andere materiële resten. Uit die periode dateert het tracé van de Aardeburgseweg en Moerkerkse Steenweg. Het is de verbinding langs de kustlijn, tussen de Romeinse vestigingen Oudenburg en Aardenburg, doorheen Sint-Andries, Brugge en Sint-Kruis. Dat de heerweg naar Antwerpen terug gaat tot de Romeinse tijd is vooralsnog hypothetisch.
Tijdens de Merovingische periode (midden 5de tot midden 8ste eeuw) vestigen de Franken zich o.m. in het kustgebied. Sint-Kruis maakt in die tijd deel uit van het koninklijk domein Sijsele dat, samen met Weinebrugge en Snellegem de Pagus Flandrensis vormt. In de 6de eeuw zouden grote landerijen toebehoren aan de Frank Siedsu waarvan de naam Siedsele, en later Sijsele waarschijnlijk is afgeleid. De toponiemen Rooigem, Veltem en Warrem wijzen wellicht op Frankische vestigingen in de vroege Middeleeuwen.
Op het grondgebied van Sijsele situeert zich in de 7de of 8ste eeuw de Frankische nederzetting “Villa Gera”. De naam, afgeleid van “geer”, betekent een spits toelopend stuk land waar twee wegen uiteenlopen. Het domein van Gera strekt zich uit tot binnen de latere tweede omwalling van de Brugse binnenstad, waar het ongeveer samenvalt met de huidige Sint-Annaparochie met als vermoedelijke grens het (nu overwelfde) Vuldersreitje.
9de-15de eeuw
Tijdens de invallen van de Noormannen in de 9de en 10de eeuw is waarschijnlijk het kasteel van Male (cf. Pelderijnstraat), als onderdeel van de verdedigingslinie, ontstaan langs de toenmalige kustlijn.
In 961 is er sprake van een “Capella sancte Crucis in villa que dicitur Gera”, in de 10de of 11de eeuw ontstaat hier de parochie Sint-Kruis. De eerste schriftelijke en betrouwbare vermelding van Sint-Kruis dateert van 1089.
In 1127 trekt de stad Brugge haar eerste duidelijke grens door de aanleg van de eerste omwalling. De grenslijn van Sint-Kruis loopt dan langs het huidige kanaal Brugge-Damme, voorbij de Speipoort, langs de Potterie- en Sint-Annarei tot aan de Molenbrug en de Langestraat, om via een aftakking van de Vuldersrei aan te sluiten met de zuidelijke grens met Sint-Katharina (het latere Assebroek). Het hospitaal de Potterie (cf. Brugge 18nb, Potterierei), voor het eerst vermeld in 1267, staat oorspronkelijk op het grondgebied van Sint-Kruis.
De heerlijkheid of “stede ende parke” van Male ligt in de zuidoosthoek van de gemeente en maakt in de Middeleeuwen deel uit van het grafelijk domein. De naam kan afkomstig zijn van “mallum”, een met stenen afgezette plaats waar recht wordt gesproken of van het Germaanse “malhof”, een lager gelegen plaats. Het gebied, met een oppervlakte van 625 ha, strekt zich uit tussen de Gemeneweideweg en de Loweidenstraat, de Watering van de Broek, Moerkerke, Sijsele, Oedelem en Assebroek. De onvruchtbare ondergrond is minder geschikt voor landbouw en blijft tot in de 20ste eeuw bebost.
Het kasteel van Male zou reeds in de tweede helft van de 12de eeuw als jachtverblijf hebben gediend voor de graven van Vlaanderen. Filips van den Elzas maakt er een grafelijk bestuurscentrum van. Male geniet als lid van het Brugse Vrije bestuurlijke en rechterlijke onafhankelijkheid. De heerlijkheid beschikt over een stad- of schepenhuis, een galg (gelegen aan de Brieversweg), schandpaal (pelderijn) en gevangenis. Stukken grond worden weggeschonken aan religieuze instellingen zoals de abdijen van Engelendale en Spermalie en het Brugse Begijnhof. Daarnaast krijgen ook particulieren percelen grond toegewezen. Dit zorgt voor het ontstaan van een aantal (deels bewaarde) hofsteden zoals Puienbroek (cf. Puienbroeklaan), Schoonvelde (cf. Aardenburgseweg), Avignon en Montpellier (cf. Pijpeweg). Reeds in de 14de eeuw is de grootste helft van het grafelijk domein overgegaan in private handen en verdeeld in kleine percelen.
In 1269 geeft de gravin Margareta van Constantinopel de toestemming aan de stad Damme om water te putten uit de Malevijver aan het kasteel via een loden pijpleiding. De speciaal aangelegde onderhoudsweg of Pijpeweg loopt in een rechte lijn over het grondgebied van Sint-Kruis en Damme.
Ten noordoosten van het kasteel ligt het ca. 105 ha grote Maleveld. De gronden, van oudsher in gemeen gebruik, eerst voor veeteelt, later ook voor akkerbouw en turfontginning zijn voorbehouden aan arme boeren uit Male. Ten zuiden van de Maalse Steenweg ligt de Warande of jachtgebied van de graaf met als meest zuidelijke grens de oude weg naar Sijsele (cf. Rijkevelde).
Door de vlugge ontwikkeling tijdens de 12de en 13de eeuw krijgt Brugge in 1275 toestemming van de gravin Margareta van Constantinopel om haar grondgebied rond de stad uit te breiden. Hierbij worden stukken van de heerlijkheden Sijsele, het Proosse en het Kanunnikse ingelijfd en afgebakend met palen: vanaf de Damse Vaart-Zuid naast de herberg “De Vijf Ringen”, recht naar het kasteel “Warren” en het “Zwart Huis” in de Polderstraat, de herberg “Altena” aan de Moerkerkse Steenweg, vandaar in een scherpe hoek naar de herberg “Het Schaak” aan de Maalse Steenweg en vandaar naar Assebroek. Eén paal is bewaard gebleven en staat in de haag van het huis Polderstraat nr. 27.
Het Proosse en Kanunnikse blijven echter grote stukken grond behouden. Het Proosse bezit een aanzienlijk gebied in de Watering van de Broek, de gronden van het Kanunnikse concentreren zich vooral rond de dorpskern.
Het tiendenrecht komt toe aan de proost en het kapittel van Sint-Donaas die een tiende van de oogst inzamelen. Het land is verdeeld in tiendenhoeken: de Spijkershoek bij kasteel de Spijker, de Blauwe Zaalhoek bij de hofstede de Blauwe Zaal, de Duivelsdoornhoek aan de Doornhut.
De aanleg van de tweede omwalling rond Brugge, in 1297, snijdt de parochie in twee: een gedeelte intra muros en een gedeelte extra muros dat als Paallanden wordt aangeduid. Intra muros ontwikkelt er zich een nieuwe stadswijk, waar predikheren in 1234 en karmelieten in 1266 hun kloosters oprichten (cf. Brugge, 18nb). In 1318 bouwen de kartuizers extra muros het klooster “Genadedal” (cf. Karel van Manderstraat).
Male is vooral in de 14de eeuw de geliefkoosde verblijfplaats van de graven van Vlaanderen. Meerdere keren wordt het kasteel tijdens oorlogen en opstanden aangevallen en zwaar beschadigd.
In 1383 vernielen de Gentenaars de hoofdkerk en dorpskern van Sint-Kruis. Op de kaart van Marcus Gerards (1562) staat de kerk afgebeeld die kort na de verwoesting is heropgebouwd. In 1497 wordt intra muros, ten behoeve van de volkrijke buurt, de parochie Sint-Anna (Brugge 18nb) opgericht.
In de Watering van de Broek ontstaan na de inpoldering van het kustgebied enkele grote boerderijen en pachthoven. Vaak zijn de omwalde hofsteden eigendom van Brugse poorters met naast het neerhof een opperhof als buitenverblijf. De sites “De Spijker”, “Schoonhove”, “De Rode Poort”, “Ten Broeke”, “De Drie Masten”, “De Blauwe Zaal”, “Het Prieel”, “Het Walleken” en “Ten Poele” staan op de kaart van het Vrije (1561-1571) geschilderd door Pieter Pourbus. In de drogere zandstreek liggen de leengoederen “Ter Lo”, “Beaupré”, “De Babbaard”, “Avignon”, “Montpellier” en “Bassevelde”.
Enkele buitenverblijven worden uitgebouwd tot kasteeldomeinen zoals “Veltem”, “De Spijker”, “Nieuwenhove”, “Warren”, “Het Blauw Kasteel”, “Rooigem”, “Puienbroek” en “Rijkevelde”.
Volgens de stichtingsakte van 1476 staat de schuttersgilde van Sint-Sebastiaen ten dienste van het Proosse van Sint-Donaas. Aanvankelijk is de gilde gevestigd ten zuiden van de kerk zoals te zien op de kaart van Marcus Gerards (1562).
16de-17de eeuw
In 1558 verkoopt koning Filips II de heerlijkheid Male aan de Spaanse edelman Jehan Lopez Gallo, die het kasteel heropbouwt. In 1560 krijgt Male het statuut van een baronie. Het buitengoed “De Vijvers” langs de Maalse Steenweg wordt voor het eerst vermeld in de 16de eeuw, vermoedelijk staat er dan al een kasteel.
In het midden van de 16de eeuw bouwt de humanist Marcus Laurin het luisterrijke “Blauw Kasteel” (cf. Blauwkasteelweg).
Op de kaart van Marcus Gerards (1562) en Pieter Pourbus (1561-1571) staat de “Proostschemeulen” dichtbij de Kruispoort, de oudste vermelding gaat terug tot 1550. De “Berghemeulen”, met vroegste vermelding in 1580, staat in het dorp achter de kerk.
Tijdens de godsdienstoorlogen in het laatste kwart van de 16de eeuw trekken vele bendes door Sint-Kruis, in de dorpskern houden ketters er hun hagepreken. De stadsmagistraat laat in 1577-1578 alle grote gebouwen op het Brugse ommeland afbreken zodat eventuele belagers er geen schuilplaatsen vinden. O.m. de kerk, “Het Blauw Kasteel” en het kartuizerklooster verdwijnen. De kartuizers vluchten naar een refuge in de Langestraat (Brugge, 18nb) in de binnenstad, waar ze vanaf de eerste helft van de 17de eeuw een nieuw klooster oprichten. Ze behouden de buitengronden als hovenierslanden.
Pas in 1614 volgt de wijding van een nieuwe, eenvoudige kerk. Door de oprichting van een autonome parochie op Sint-Anna in 1668 worden beide parochies definitief van elkaar gescheiden.
Tussen ca. 1614-1630 legt de stad Brugge een nieuwe verdedigingsgordel aan. Daardoor verdwijnt de rechtstreekse verbinding vanuit de stad via de Kruispoort. Het dorp van Sint-Kruis is nu enkel bereikbaar via de Maalse Steenweg en de Prins Albertstraat.
Ook tijdens de 17de eeuw (tot in de 18de eeuw) krijgen de inwoners het zwaar te verduren door allerlei oorlogen. Voortdurend worden ze door rondtrekkende milities belaagd en moeten ze instaan voor logies en onderhoud. De verwoesting van het platteland dompelt de bevolking in armoede. Vele gronden liggen er verlaten bij.
18de eeuw
In de 18de eeuw verbouwen enkele adellijke grootgrondbezitters hun bestaande kastelen tot lusthoven, wat meestal gepaard gaat met de aanleg van een formele tuin. In 1710 koopt baron Claesman de baronie van Male. Hij laat het kasteel ombouwen en op de omliggende gronden een luisterrijke tuin aanleggen. Bisschop Caïmo van het kasteel “Rooigem” en Andries Lodewijk van den Bogaerde van het kasteel “Nieuwenhove” zijn beiden lid van de confrérie van de H. Dorothea, patrones van de bloementeelt. Hun kastelen krijgen resp. in 1762 en 1773 een classicistisch uiterlijk, de tuinen worden aangelegd in de geest van de confrérie. Vooral de tuin van bisschop Caïmo met de nieuwe toegang via de Bisschopsdreef kent een weerklank tot ver buiten Sint-Kruis. Ook de kastelen “Puienbroek”, “De Spijker” en “Veltem” hebben een formele tuin.
In 1718 legt een keure de eeuwenoude rechten van de bewoners op het gebruik van het Maleveld vast.
De beide molens in het dorp verdwijnen, maar vermoedelijk in de 18de eeuw wordt in de nabijheid van de herberg “Het Schaak” een nieuwe molen opgericht. De molenaarsfamilie De Bruyne zal die tot in het eerste kwart van de 20ste eeuw uitbaten.
In 1769, onder Oostenrijks bewind, wordt de oude Antwerpse Heerweg (nu de Maalse Steenweg) rechtgetrokken en heraangelegd met kasseien. Vanaf 1778 maakt de weg deel uit van de nieuwe rijksweg over Eeklo naar Gent die de oude Gentse Heerweg (cf. Assebroek) moet vervangen. Het eerste deel van de Moerkerkse Steenweg krijgt een kasseibestrating tot aan de kerk.
Onder het bewind van de Oostenrijkers maakt de graaf de Ferarris in 1770-1778 een chorografische kaart van de Nederlanden. Op de kaart staan woonkernen in het dorp, rond de Kruispoort, in Male en het gehucht Lettenburg aangeduid. Hofsteden, kastelen, herbergen en enkele woningen liggen verspreid over het grondgebied. Het platteland bestaat vooral uit landbouwgebieden, rond Male is er een concentratie van bossen.
Na de Franse Revolutie, in 1789, schaft de Franse overheid de heerlijkheden Male, Viven en Sijsele af en alle feodale en kerkelijke rechten vallen weg. Sint-Kruis is vanaf 1795 een zelfstandige gemeente en kent een belangrijke uitbreiding. De Brugse Paallanden worden opnieuw bij de gemeente gevoegd. Male verliest haar autonomie en vormt vanaf dan een onderdeel van Sint-Kruis.
19de eeuw
Ook in de 19de eeuw blijft Sint-Kruis een landelijke gemeente met talrijke boerderijen die vooral in de Broek liggen. De kadasterkaart van Popp, opgemaakt in 1842, vertoont weinig verschil met de Ferrariskaart. De gemeente vormt een aaneenschakeling van kasteeldomeinen en bos-, meers- en landbouwgebieden met daartussen kleine woonkernen. In de z.g. “Brugsche hoek”, tegen de vesten, liggen hoofdzakelijk hovenierslanden.
Door de aanleg, in 1840, van een brug over het Zuidervaartje en het eerste stuk van de Moerkerkse Steenweg is er opnieuw een rechtstreekse verbinding vanaf de Kruispoort naar het dorp.
Halverwege de 19de eeuw blijkt de kerk te klein en bouwvallig. Ten oosten ervan wordt tussen 1853-1857 een nieuwe, neogotische kerk opgetrokken, ontworpen door de Kortrijkse architect Pierre Nicolas Croquison. Het interieur is van de hand van Jean-Baptiste Bethune. De oude kerk wordt in 1856 gesloopt.
Een aantal kastelen wordt aangepast of nieuw gebouwd. Alle formele 18de-eeuwse tuinen (cf. supra) worden herschapen in landschapstuinen naar Engels model, enkele 18de-eeuwse relicten blijven bewaard.
Op het eind van de 18de-begin 19de eeuw wordt het empirekasteel op Veltem (cf. Veltemweg) gebouwd. De “Vijvers” (Maalse Steenweg nr. 480) en “Puienbroek” (Puienbroeklaan nrs. 35-37) krijgen resp. in 1831 en tussen 1830-1847 een laatclassicistisch uiterlijk. De familie De Foere verwerft in 1833 het landgoed “Les Peupliers” en verbouwt het bestaande jachtpaviljoen tot een eenvoudig landhuis (Moerkerkse Steenweg nr. 458). Het nieuwe kasteel “De Spijker” (Spijkerswegel nrs. 11-17) in neorenaissancestijl dateert van 1875, het kasteel “Polderhoek” (cf. Polderhoeklaan) van ca. 1890.
In de tweede helft van de 19de en eerste helft van de 20ste eeuw is heel het bosrijke gebied op Male, met de kasteeldomeinen “Puienbroek” en “De Vijvers”, eigendom van de aan elkaar gelieerde families De Malingreau d’Hembise en De Peellaert. De familie De Peellaert voegt in 1884-1887 aan “De Vijvers” twee vleugels in eclectische stijl toe. In 1891 wordt de rechtervleugel van het kasteel van Male uitgebreid.
Het tekort aan landbouwgronden maakt het ontginnen van het Maleveld noodzakelijk, het wordt vanaf 1868 in percelen met akkers en weiden verdeeld. Het gebruiksrecht blijft bestaan.
Een keizerlijk decreet verplicht de stad Brugge als garnizoenstad in te staan voor een oefenterrein. Vanaf 1810 pacht de stad het gebied tussen de Maalse Steenweg en de Brieversweg, waar militairen al sinds de 18de eeuw hun oefeningen houden. Vanuit de kazerne in de binnenstad (cf. Brugge 18nb, Kazernevest-Langestraat) trekken de soldaten naar Sint-Kruis. Ze bezoeken er de talrijke herbergen aan de rand van het oefenterrein en meerdere officieren bouwen woningen in de dorpskern.
Ca. 1800 richt de koster-onderwijzer een eerste schooltje op naast de herberg Sint-Elooi (Moerkerkse Steenweg nr. 199). Deze wordt vervangen in 1842 door een officiële vrije school gelegen aan de overkant, op de hoek met de Polderstraat. In 1843 wordt verderop in de Moerkerkse Steenweg (cf. nr. 395) een meisjesschool en een klooster gebouwd. In de buurt van de Doornhut komt er in 1875 een gemeenteschool voor jongens (ter hoogte van nr. 453) en in 1879 een vrije jongensschool (nr. 247). In de loop van de 20ste eeuw verdwijnen de scholen of verhuizen naar een andere locatie.
Tussen 1886-1891 stichten de zusters van Spermalie een weeshuis aan de Polderstraat. De eerste gebouwen zijn in een neogotische stijl opgetrokken.
Twee neogotische kapelletjes getuigen van de Mariadevotie in het laatste kwart van de 19de eeuw. Beiden zijn een schenking van kapitaalkrachtige vrouwen. Het kapelletje “op den Berg”, naast het klooster van de zusters van Maria van Pittem aan de Moerkerkse Steenweg, dateert van 1875-1876. De kapel “Roos Lamotens”, gebouwd in 1882, staat in de Broek op het erf van een hoeve (Spijkerswegel nr. 9). Vanaf het einde van de 19de eeuw worden in het dorp, tegen de stadsrand en langs de Moerkerkse Steenweg (en aanpalende zijstraten), de onbebouwde percelen tussen de verspreide bewoning geleidelijk aan opgevuld. Veelal betreft het rijen eenheidsbebouwing, al dan niet met voortuintjes. De Maalse Steenweg heeft door de aanwezigheid van enkele landwoningen het karakter van een riante landweg.
20ste eeuw
Op het eind van de 19de en begin 20ste eeuw ontstaat er een kleine concentratie van bedrijven en fabriekjes, vooral in de buurt van de Dampoort, langs de Damse Vaart, bij de Kruispoort en langs de Maalse Steenweg. De vestiging aan de Dampoort van o.m. de cementfabriek De Clercq, mouterij Huys en in de binnenstad de stokerij Verstraete, de latere Gistfabriek (cf. Brugge 18nb, Dampoortkwartier), zorgen mee voor het ontstaan van de volkswijk het Nieuw Kwartier of Dampoortkwartier. De verkaveling van de gronden voor huizenbouw (vanaf de Dampoortstraat in oostwaartse richting) gebeurt vanaf de jaren 1900.
Het kasteel “Les Mélèzes” (Brieversweg nr. 121), gebouwd op gronden van het domein “De Vijvers”, dateert van 1903 en is een huwelijksgeschenk aan de dochter De Peellaert. Hoofdingenieur Nyssens-Hart bouwt in 1907-1908, in de buurt van het kasteel van Male, zijn buitenverblijf “Les Fayards” (Pelderijnstraat nr. 54).
In 1904 rijdt de eerste stoomtram van Brugge langs de Moerkerkse Steenweg naar Aardenburg en in 1913 rijdt lijn 6, de eerste elektrische lokale tram, tot aan de Doornhut.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog zijn de Duitsers in verschillende kastelen gestationeerd (Les Mélèzes, Les Peupliers, Male). Ze berokkenen er ernstige schade. Twee betonnen bunkers zijn bewaard in de Polderstraat en de Blauwezaalhoek.
De meisjesschool en klooster, langs de Moerkerkse Steenweg, verhuizen in 1926 naar de nieuwe neogotische gebouwen aan de Pastorieweg. De oude gebouwen worden afgebroken, enkel het Mariakapelletje blijft staan.
In de dorpskern van Male sticht kanunnik Decoene in 1926 een lagere school met een voorlopige kapel.
Tijdens het Interbellum zet de verstedelijking zich verder. Tussen de Maalse en de Moerkerkse Steenweg vullen rijhuizen de braakliggende gronden op. Verkavelingen situeren zich vlakbij de stadsrand op voormalige tuiniers- of landbouwgronden.
Tussen de Maalse Steenweg en de grens met Assebroek ligt de z.g. “De Goudklomp”. De buurt wordt in de Altebijstraat (nrs. 68-98), Beaupréstraat (nrs. 44-50) en Speelpleinlaan (nrs. 2-16) gekarakteriseerd door rijen met gelijke eenheidsbebouwing uit de jaren 1920. De verkaveling evolueert in oostelijke richting met de aanleg o.m. van de Invalidenlaan, Assebroeklaan en Toekomststraat.
De nieuwe stratenaanleg van het Dampoortkwartier concentreert zich vooral links en rechts van de Karel van Manderstraat. De betonfabriek De Clercq zorgt mee voor de huisvesting van de arbeiders d.m.v. rijen eenheidsbebouwing van ca. 1932-1934 in het Koolstuk (nrs. 6-28), Korte Sportstraat (nrs. 5-19, 6-16) en Sportstraat (nrs. 29-47). De Gistfabriek stelt in 1926, aan het Zuidervaartje, sportterreinen ter beschikking voor het personeel. Daarnaast verhuurt de fabriek een 200-tal volkstuintjes. De betonwerkerij De Clercq laat een zwembad aanleggen in de Sportstraat. Over het Zuidervaartje worden in de Gemeneweideweg-Noord, de Karel van Manderstraat en Polderstraat drie betonnen art-deco-bruggen aangelegd.
De families De Meulemeester-Verstraete, Janssens en Vermeulen, allen verbonden aan de Gistfabriek, bouwen tijdens het Interbellum riante villa’s aan de Brieversweg (nrs. 83 en 154), Karel van Manderstraat (nr. 123), Polderstraat (nr. 27) en Zuidervaartje (nr.1).
De “Maatschappij van Goedkope Woningen, Elk zijn ’t Huis” realiseert in 1933 een bescheiden bouwproject met een aantal koppelwoningen langs de Moerkerkse Steenweg (nrs. 446-452) en Bachten Beukenbos (nrs. 1-15).
In de Brugse-Metten- en de Prins Leopoldstraat settelt zich de meer gegoede klasse. Vooral langs de Prins Leopoldstraat staan meerdere huizen met fraaie gevels, beïnvloed door art deco of modernisme.
Op Male verkavelt de familie De Maleingreau d’Hembise vanaf de jaren 1930 het parkgebied van Puienbroek en de bossen ten oosten van de lijn Doornhut-Vossensteert. De aanwezige drevenstructuur, o.a. de Oude Lindeweg, blijft grotendeels bewaard. De modernistische villa Bos en Lommer nr. 11 dateert van 1936, maar verder is er weinig bouwactiviteit.
De Maalse Steenweg ontwikkelt zich tot een belangrijke verkeersweg. De aanwezigheid van enkele garages, verkeersstations, cafés en zelfs een (nu verdwenen) speelpark, uitgewerkt in een modernistische stijl, oriënteren zich op het toenemende autogebruik.
Ook de Tweede Wereldoorlog laat sporen na. Twee grote commandobunkers, vlakbij het huidige kerkhof, staan in verbinding met de bunker voor de officieren op het buitenverblijf van de familie Moles le Bailly langs de Moerkerkse Steenweg nrs. 115-131 (bunker en kasteel zijn verdwenen). In de bunker aan de Eikenberg staat een luchtafweergeschut opgesteld. Op het Maleveld leggen de Duitsers een vliegveld aan. Tijdens de oorlog dient het militair domein tussen de Maalse Steenweg en de Brieversweg als krijgsgevangenkamp en na de bevrijding, in 1944, als interneringskamp voor collaborateurs.
In 1948 krijgt de kerkfabriek van Male de eigendomstitel van de familiekapel De Peellaert bij het kasteel “De Vijvers”. Nog in 1948 maken de oude gebouwen van de jongensschool (Moerkerkse Steenweg nr. 247) plaats voor nieuwe gebouwen van de Sint-Henricusschool, het latere O.-L.-Vrouwcollege.
Door het rechttrekken van de weg aan het kasteel van Male leidt de Maalse Steenweg niet langer meer naar het kasteel. Het afgesneden baanvak krijgt nu de naam Pelderijnstraat.
In de jaren 1950 wordt het kasteel van Male omgevormd tot abdij voor de zusters van de orde van het Heilig Graf. De Brugse architect Arthur Degeyter ontwerpt nieuwe abdijgebouwen. Hij integreert de middeleeuwse resten, o.m. de monumentale woontoren.
Vanaf 1951 vervangt een autobusverbinding de elektrische tram.
De oprichting van een centrum voor marinevorming, de kazerne “Luitenant-ter-zee Victor Billiet” op het militaire oefenveld, dateert van 1951.
Na de oorlog, en in versneld tempo vanaf de jaren 1960, verandert het uitzicht van sommige wijken ingrijpend. Villaparken worden gerealiseerd op de verkavelde bosgronden van Male, op de weidegronden langs de Bisschopsdreef en op het kasteeldomein van het gesloopte kasteel “Polderhoek” in de Polderstraat en Polderhoeklaan. In 1969 verdwijnt het kasteel “Veltem” om plaats te maken voor het intercommunale zwembad Interbad. De groene, bosrijke omgeving blijft behouden als recreatieve zone. De gemeente legt in de jaren 1960 op de gronden aan de Blauwkasteelweg een sport- en speelplein aan, z.g. “De Gulden Kamer”.
De bevolkingstoename leidt tot het ontstaan van enkele nieuwe parochies. In 1961 wordt op Male de parochie met kapel en klooster Thomas van Kantelberg, opgericht (bekrachtigd bij K.B van 31/08/1962). Pas in 1995 wordt er, langs de Brieversweg, een kerk gebouwd.
Een K. B. van 8/03/1962 bevestigt de oprichting van een kapelanie in het Dampoortkwartier met als naam Sint-Franciscus. De nieuwe kerk dateert van 1963.
Op de gronden van het leengoed “Ter Lo” tussen de Vossensteert en de Engelendalelaan en tegen de grens met Assebroek ontstaat de parochie Sint-Lutgardis. In 1964 wordt het missiekerkje ingewijd. De eenhoudsbebouwing, met alleenstaande en koppelwoningen geïnspireerd op de regionalistische stijl, refereert aan de tuinwijkgedachte uit het Interbellum.
De grootste verkaveling, ingezet vanaf de jaren 1970, bevindt zich langs de
Malehoeklaan o.m. op de voormalige gronden van de hoeves “Babbaard”, “Avignon” en “Montpellier”. De site van de hoeve “Montpellier” blijft behouden, de gebouwen zijn gesloopt maar de omliggende gronden, met bewaarde dubbele omwalling en ingericht als park, liggen als een groene oase tussen de verkaveling.
In 1970 verliest de Maalse Steenweg door de wegverbreding en asfaltering definitief het landelijk karakter. De voortuintjes verdwijnen, de drukke verkeersbaan wordt een belangrijk centrum voor allerlei distributiebedrijven, o.m. op de gronden van het militair domein.
Tegen het einde van de 20ste eeuw verhuizen alle fabriekjes, geconcentreerd tegen de stadsrand, naar verder gelegen industrieterreinen.
Na enkele omzwervingen in de 19de en 20ste eeuw vindt de boogschuttersgilde in 1975 een definitieve plaats aan de Blauwkasteelweg.
In tegenstelling tot het zuidelijke dichtbevolkte deel, behoudt het noordelijke deel tot op heden grotendeels het eeuwenoude karakter. De grens tussen polders en zandstreek is ook de grens tussen het verstedelijkte en het landschappelijke Sint-Kruis. In de poldergronden van de Broek, minder geschikt voor bewoning, zijn nog steeds oude structuren van verspreid gelegen hoeves, waterlopen, dreven, perceelsafbakening en kasteeldomeinen aanwezig.
De meeste landerijen hebben een geschiedenis die opklimt tot in de Middeleeuwen. De oorspronkelijke sites, meestal met omwalling, zijn bewaard. Een groot aantal boerderijgebouwen echter wordt in de 20ste eeuw ingrijpend gerenoveerd met een verlies aan authenticiteit.
Heden is Sint-Kruis geëvolueerd tot een woongemeente zonder industriële activiteit en als voorstedelijke entiteit op de stad Brugge georiënteerd. Naast enkel volksrijke zones heeft ook het residentieel wonen een belangrijk aandeel. Het oude wegennet en de dorps- en landelijke structuren zijn meestal intact gebleven. De drukke staatsbaan N9 of Maalse Steenweg, met talrijke distributiebedrijven, is de enige verkeersweg die het lokale belang overstijgt.
Literatuur
ADRIANSENS W. (e.a.), Groen Brugge, Brugge, 1987.
CAFMEYER M., Het grafelijk domein van Male, in Handeling van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge, 1950, p.134-154.
CAFMEYER M., Sint-Kruis, oud en nieuw, Brugge, 1970.
DEWITTE F., 500 jaar vrye archiers van mynheere Sint Sebastiaen te Sint-kruis-Brugge, Brugge, 1976.
D’HONDT J. (e.a.), Leven rond de fabriek. Honderd jaar sociale en culturele voorzieningen in Brugse bedrijven, 1897-1997, Brugge, 1997.
DUYCK R., Sint-Kruis, geschiedenis van de Brugse rand, 1987.
GEVAERT H., Brugse bruggen, 2001 (onuitgegeven studie).
RAU J., Een eeuw Brugge, 1800-1900, deel 1, 1999.
RAU J., Een eeuw Brugge, 1900-2000, deel 2, 2001.
RYCKAERT M., Brugge, historische stedenatlas, Brussel, 1999.
RYCKAERT M. (e.a.), Brugge. De geschiedenis van een Europese stad, Tielt, 2001.
SCHOUTEET A., De straatnamen van Brugge. Oorsprong en betekenis, Brugge, 1977.
VAN HOUTTE J.A., De geschiedenis van Brugge, 1982.
ZWARTJES L., Sint-Kruis: van landelijk tot verstedelijkte gemeente. Eindwerk KUL, 1986